Welke onderzoeken van de schildklier zijn er?

De schildklier kan op meerdere manieren onderzocht worden:

Lichamelijk onderzoek: de arts zal met de vingers van beide handen aan de schildklier voelen (palperen). Hiermee zal gevoeld worden hoe groot de schildklier is en of er knobbels in de schildklier zitten.

Bloedonderzoek: met bloedonderzoek kan de functie van de schildklier (schildklierhormoon maken) onderzocht worden. Niet elke waarde zal altijd onderzocht worden.

-TSH: dit is het hormoon dat door de hypofyse gemaakt wordt en de schildklier aanspoort om schildklierhormoon te maken. Als de hypofyse vindt dat er meer schildklierhormoon nodig is, zal er meer TSH in het bloed komen. Als er minder schildklierhormoon nodig is, zal de hoeveelheid TSH dalen. Bij een normaal werkende hypofyse zal een verhoogde TSH-waarde betekenen dat er op dat moment te weinig schildklierhormoon in het bloed is, andersom zal een verlaagde TSH-waarde betekenen dat er te veel schildklierhormoon in het bloed is. Let op: in zeldzame gevallen zal de hypofyse niet goed werken en zal deze redenering dus niet kloppen.

-fT4 (vrije T4): dit is de hoeveelheid actief T4-hormoon, dat niet aan een dragereiwit (albumine, TBG) gebonden zit.

-Totaal T4: dit is de totale hoeveelheid T4-hormoon; het vrije T4 en het T4 dat aan de dragereiwitten gebonden zit. Deze bepaling heeft bijna nooit een meerwaarde tov het fT4

-fT3 (vrije T3): dit is de hoeveelheid actief T4-hormoon, dat niet aan een dragereiwit (albumine, TBG) gebonden zit.

-Totaal T3: dit is de totale hoeveelheid T3-hormoon; het vrije T3 en het T3 dat aan de dragereiwitten gebonden zit.

-TPO-antistoffen: bij nagenoeg alle Hashimoto patiënten zijn deze antistoffen verhoogd en hiermee kan de diagnose Hashimoto gesteld worden

-TG-anstistoffen: bij een wat kleiner deel van de Hashimoto patiënten zijn deze antistoffen verhoogd, alleen of in combinatie met de TPO-antistoffen

-TSH-receptor antistoffen: deze antistoffen zijn verhoogd bij de ziekte van Graves. Iemand met de ziekte van Graves kan daarnaast ook verhoogde TPO-antistoffen hebben.

-rT3 (reverse T3): dit is de inactieve vorm van T3. T4 wordt door bepaalde enzymen, de deiodinases, omgezet in T3, of in rT3.

Beeldvorming: er zijn verschillende manieren om te kijken hoe de schildklier eruit ziet. Voor alleen de diagnose Hashimoto is beeldvorming niet nodig, dit wordt alleen gedaan bij bijkomende klachten, zoals slik- en ademhalingsklachten door een te grote schildklier, of bij de verdenking op een knobbel in de schildklier.

-echo: met een echo kan met name goed gekeken worden naar of er knobbels (nodi) of cysten in de schildklier zitten, en naar de eigenschappen van deze knobbels en cysten

-CT: een CT wordt soms gemaakt als mensen slik- en/of ademhalingsklachten hebben waarbij de mogelijkheid bestaat dat de schildklier onderin achter het borstbeen vergroot is. Met een CT-scan kan dan goed gekeken worden hoe groot de schildklier is en in welke mate de luchtpijp verdrukt wordt.

-schildklierscintigrafie: dit is een nucleair onderzoek waarbij er naast de grootte van de schildklier met name ook gekeken wordt naar de activiteit in de schildklier en de afzonderlijke delen hiervan. Bijvoorbeeld als er een verdenking is op 1 hyperactieve (autonome) nodus, die teveel hormoon aanmaakt.

Pathologisch onderzoek: soms is het nodig om wat schildklierweefsel onder de microscoop te bekijken, meestal is de reden hiervoor een schildkliernodus. Hiervoor wordt dan (vaak mbv een echo) een punctie van de schildklier genomen, waarna de patholoog de aard van de cellen kan bekijken. Dit is voor alleen de diagnose Hashimoto niet nodig.